Zwitserse boeren zijn van oudsher nomadisch. In de zomer graast hun vee op de hogere Alpen weiden. Aan het begin van de herfst wordt de kudde in een kleine optocht naar het dal gelopen. Dit is een feest om te zien. Kinderen huppelen voorop in traditionele kleding, ‘lederhosen’ en hemels blauw bloesje met edelweiss motief. Een herdershond drijft de koeien bij elkaar. Ik waan me 100 jaar geleden.
Een beetje boer heeft dus een zomer- en een winterboerderij. De hoog gelegen zomerboerderijen zijn vaak al eeuwen oud en onveranderd. Het speelt mee dat comfort en moderne isolatie nauwelijks een rol spelen. Het leven voltrekt zich toch veelal buiten. De schoonheid en charme van de boerderijen is groot. Dat zit hem in een aantal dingen. De gebouwen zijn opgetrokken uit hout van het bos rondom. Dat voelt logisch en letterlijk natuurlijk. Maar de belangrijkste troef van deze landelijke architectuur is de menselijke maat. De deuren en ramen hebben precies de juiste afmeting. Een afdakje boven de voordeur zorgt voor beschutting. Het kan met uitgestrekte arm worden aangeraakt. Het bankje naast de voordeur is een fijn plekje in de zon.
Vanzelfsprekend, zul je misschien zeggen. Toch is dat in hedendaagse architectuur niet altijd het geval. Veel gebouwen worden op de tekentafel ontworpen. Van een afstand ziet zo’n gebouw er indrukwekkend uit. Maar als je erlangs loopt merk je dat er geen enkele detaillering is in je blikveld tot 2 meter hoog. Ik noem dat levenloze ‘plint architectuur’. Er is niets te beleven en dat maakt dat je je er als mens nauwelijks mee kan verhouden. Het werkt vervreemdend. Dat is dus precies wat er goed gaat bij de Zwitserse boerderijen. Als je neerstrijkt op het houten bankje om te genieten van de zon, voel je precies wat ik bedoel.
Comments